Evolutionaire systeemtheorie
Evolutionaire systeemtheorie is de meest omvattende beschouwingswijze van het menselijk bestaan. Men zou het een filosofie kunnen noemen, maar aangezien er geen levensinstelling en geen doel van bestaan uit voortvloeit is dat geen goede aanduiding. Deze ethische, morele neutraliteit is een belangrijk voordeel.
Systeemtheorie
In het kader van de evolutionaire systeemtheorie is alles een systeem dat een interne ordening van delen en deelsystemen heeft dat zich als totaliteit in die hoedanigheid, in die ordening probeert te handhaven tegenover een buitenwereld en daartoe die buitenwereld op enigerlei manier waarneemt en over een of meer mogelijkheden beschikt om zich aan wat daar gebeurt aan te passen of zich daartegen te verdedigen. Een dergelijk systeem kan daarbij van aard veranderen, zich aanpassen of (als soort, type) ten onder gaan. Een belangrijk kenmerk van dergelijke systemen is dat individuele exemplaren een beperkte levensduur hebben en zich op een of andere manier als soort delen of voortplanten. Dat is een belangrijk onderdeel van het vermogen tot aanpassen. Kortom, evolutionaire systeemtheorie gaat over levende systemen en niet over bijvoorbeeld een thermostaat of een rivier.
Evolutie
Het proces van aanpassing is de kern van evolutie. Er ontstaan varianten van een systeem en na verloop van tijd wordt het type dat zich het best heeft aangepast dominant. De omgang met en inwerkingen vanuit de buitenwereld bepalen welke variant het meest passend is. Bij biologische systemen vindt de benodigde informatieoverdracht bij de reproductie plaats via het DNA of een voorloper daarvan, waarin de informatie is opgeslagen die reproductie van het systeem mogelijk maakt. Deze vorm van overdracht is een louter fysiek proces waar geen “begrijpen” aan te pas komt.
Communicatie: het menselijk bestaan
Communicatie is het fundament van het menselijk bestaan. Door communicatie organiseert de mens zijn collectieve, maatschappelijke bestaan, om te beginnen het (collectieve) fysieke voortbestaan. Daaruit kan worden afgeleid dat een individu per definitie onderdeel is van een maatschappelijk systeem en daarbuiten niet (lang) kan bestaan.
Communicatie vindt plaats door het uitwisselen van materiële symbolen. Materiële symbolen van wat voor aard dan ook (deze tekst bijvoorbeeld) hebben op zichzelf geen betekenis. Alleen als die symbolen worden waargenomen en begrepen door een ontvanger – bijvoorbeeld een lezer – kunnen ze betekenis krijgen. Daarbij circuleert de waargenomen boodschap kortstondig in het brein van de ontvanger en kan door resonantie een bepaalde toestand in het geheugen wijzigen: de uitgezonden boodschap krijgt betekenis. Dat begrijpen hoeft overigens niet per se een juist of waar begrijpen te zijn; als het enig effect heeft op de waarnemer dan is er sprake van communicatie. Als de ontvanger wel ziet dat het symbolen zijn, maar de tekens niet kent (bijvoorbeeld spijkerschrift) of de taal niet kent, vindt er geen communicatie plaats.
Het is van belang vast te houden dat alle bestaan, bestaansprocessen, van het eenvoudige min of meer statisch zijn van een berg tot de hiervoor beschreven communicatie materieel zijn. Buiten de materie (inclusief energiestromen) is er niets en zijn er ook geen communicaties. Maar communicatie, bijvoorbeeld het proces van schrijven en lezen, is zelf niet materieel. Het meten van hersentoestanden, visuele prikkels of andere materiële verschijnselen kan op zijn best een indicatie geven dat er communicatie plaatsvindt. Maar over de inhoud, de betekenis van die communicatie kan zo niets ontdekt worden. Anders gezegd: communicatie is een effect van materiële processen: een collectieve verbeelding, waar het kennen en denken van het individu een onderdeel van is.
Menselijke en maatschappelijke evolutie
Menselijke kennis van biologische evolutie begon in de 19e eeuw vorm te krijgen. Vrijwel vanaf het begin heeft men geprobeerd die toe te passen op de mens door daar regels uit af te leiden voor de optimale voortplanting (reproductie) van de mens (eugenetica). Het gaat om biologische hoedanigheden of hoedanigheden die als biologische gegevens geïnterpreteerd worden; om de teelt van de beste mensen op grond van al of niet vermeende genetische eigenschappen. In het ergste geval ook om het doden van “minderwaardige” exemplaren. Dit is echter een onjuist uitgangspunt: we zullen de mens tezamen met de maatschappij waarvan die onderdeel is als evoluerende systemen moeten onderzoeken.
Dan blijkt dat de communicatieve hoedanigheden en vaardigheden van een individu een belangrijker rol spelen dan de biologische mogelijkheden van een mens. Mens en maatschappij hebben zich gelijktijdig en in samenhang ontwikkeld door communicatieve handelingen. Die communicatieve handelingen blijken ook van evolutionaire aard te zijn. Vooruitlopend kan daarvan al vastgesteld worden dat dergelijke evolutionaire processen (ontstaan, voortplanting en verdwijnen van “ideeën”) misschien wel een factor duizend sneller verlopen dan de biologische.
De mens
We spreken hier slechts van een mens indien een menselijk dier van voldoende communicatieve vaardigheden is voorzien om zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Daartoe is een bewustzijn noodzakelijk dat ergens tijdens de opvoeding in het mensendier ontstaat. We onderscheiden zo het bewustzijnssysteem van het biologische menselijk lichaam dat daar de drager van is. Het zich ontwikkelen en de werking van het bewustzijnssysteem op zichzelf blijkt uit een keten van evolutionaire gebeurtenissen te bestaan. Daniel Dennett’s Consciousness Explained (1991) geeft hiervan de beste beschrijving. Dennett toont aan dat zich in het brein allerlei (evolutionaire) selecties afspelen naar aanleiding van prikkels uit de buitenwereld die uiteindelijk resulteren in de “beste” (re)actie. Het lezen van een tekst, het waarnemen van een landschap, het waarnemen van het verkeer bij het besturen van een auto. Sommige van die reacties komen niet meer evolutionair tot stand maar zijn als een vast patroon ingesleten. Bijvoorbeeld het besturen van een auto. In uitzonderlijke situaties blijken er dan weer verschillende mogelijke varianten als reactie waarvan er met grote (reactie-)snelheid één gekozen wordt. Het gehele bouwwerk van het bewustzijn is uiteindelijk het resultaat van leerprocessen waarbij steeds het “beste” antwoord wint. Daarbij ontwikkelen zich routines, bijvoorbeeld telroutines waarmee een groot bereik van sommen gemaakt kan worden of automatismen waarmee een auto bestuurd kan worden. Wat bij de individuele mens op school en in de opvoeding wordt aangeleerd is het overgedragen resultaat van eeuwenlange evolutionaire maatschappelijke ontwikkeling: de “mens” is een product van wat hem wordt aangeleerd. De biologische mogelijkheden tot leren – de bedrading van het hoofd – zijn erfelijk en voor individuen verschillend. Zowel deze biologische verschillen als de sociaal-culturele omstandigheden waarin het opvoedingsproces plaatsvindt produceert unieke individuen met verschillende capaciteiten. We moeten hier al vaststellen dat gelijkheid – in de politiek vaak gelijkwaardigheid genoemd – een illusie is. Een gevaarlijke illusie.
Kennis, onbestemdheid en vrije wil
Om van een bewustzijn te kunnen spreken is meer nodig dan dat iemand kan rekenen of een auto besturen. Het bewustzijn dient langere termijn beslissingen te nemen waarvoor het de verantwoordelijkheid draagt. Het gaat hier om de beroemde of beruchte vrije wil.
Het is niet te bewijzen maar wel waarschijnlijk dat materiële processen – botsingen van elementaire deeltjes – een bepaald verloop hebben dat onder gelijke omstandigheden op een andere tijdstip op gelijke wijze plaats zal vinden; het zogenaamde biljartballen model. Dit speelt zich af op microschaal, waarbij overigens al het probleem van de gelijke omstandigheden en de waarneming daarvan ontstaat. Nadat die gebeurtenissen op macroschaal zijn geordend, bijvoorbeeld in een cel en daaruit ontstane complexere lichamen is die gedetermineerde toestand op microniveau niet meer van belang. De interactie tussen levende systemen verloopt langs evolutionaire lijnen waarbij de interacties die varianten selecteren niet volgens een vast patroon verlopen maar vanuit het observerend bewustzijn geordend worden. Er zijn vaak meerdere ordeningen mogelijk en dat leidt tot onbestemdheid, in de filosofie contingentie genoemd.
Door de communicatiemogelijkheden van de mens kan kennis ontstaan en worden doorgegeven. Die kennis is geen volgtijdelijke logisch consistente aaneenrijging van gebeurtenissen, maar een ordening van waarnemingen van gebeurtenissen waarbij bepaald wordt of een waarneming of gebeurtenis van een bepaalde soort is. Als dat laatste niet het geval is kan dat het begin zijn van een keten van oordelen die nieuwe kennis (woorden, begrippen) doet ontstaan. Een volgende stap is dat kennis in een oorzaak gevolg relatie wordt gebracht. Als het regent wordt je (of iets) nat. Veel verschijnselen zijn echter niet met een dergelijke simpele causaliteit met elkaar in verband te brengen. Er zijn andere “hogere” vormen van verbinding noodzakelijk. Vaak zijn dat waarschijnlijkheden of kansen. Voor beslissingen op langere termijn bestaat er geen absolute kennis en is er geen simpele causaliteit. Men zal op grond van wat men wel weet en ervaringen uit het verleden moeten beslissen. Deze per definitie onvolledige kennis opent een veld van waarschijnlijke mogelijkheden: contingentie. Iedere beslissing die men op een moment neemt had ook anders kunnen uitvallen, waarna het verloop der dingen anders was geweest. Om dergelijke beslissingen te kunnen nemen is een “autoriteit” nodig die de beslissing neemt, daarvoor de verantwoordelijkheid heeft en die ook uitvoert: het ik; in de derde persoon: het subject.
Dit individuele subject is een relatief nieuw verschijnsel. In het verleden waren er veel mensen die niet zelf konden en mochten beslissen en moesten doen wat ze van hogerhand werd aangereikt, voor zover de rauwe niet-menselijke natuur dat gedrag niet bepaalde. Voor zover er sprake was van een subject, van een zelfbewustzijn is dat onvergelijkbaar met het huidige subject. Men was veel meer onderdeel van het maatschappelijk geheel dan dat men autonoom was. De hogere klassen die de beslissingen namen hadden meer zelfbewustzijn, maar ook daar was het onderdeel-zijn-van belangrijker dan tegenwoordig.
De mens blijft in zijn denken en bestaan toch zoeken naar eenduidige causaliteit, van het type “als het regent wordt je nat”. Vermoedelijk is dat een kenmerk van de bedrading van het brein. Dit zoeken breidt zich op enig moment uit naar de verklaring van eigen bestaan als bewust-zijn. Omdat het aantal gebeurtenissen – zowel de miljoenen jaren historie van het biologische als de duizenden jaren van de maatschappelijke en menselijke ontwikkeling – die tot het huidige resultaat hebben geleid als oneindig groot in tijd en ruimte moet worden beschouwd is het voor de individuele mens een moeilijk te bevatten verschijnsel. In zijn totaliteit kan het per definitie niet door een mens en ook niet door samenwerkende mensen bevat worden: in een samenstel van communicaties tot kennis, bijvoorbeeld een boek, verwerkt worden. Slechts via abstracties, samentrekkingen, selecties en andere hulpmiddelen voor interpretatie is het mogelijk dergelijke kennis te produceren en vast te leggen. Die kennis is per definitie onvolledig en aan verandering onderhevig. Dat laatste vooral omdat die kennis invloed heeft op de verdere ontwikkeling van de maatschappij zelf: reflexiviteit.
Het gevolg is het ontstaan van moraal: regels, uiteindelijk vastgelegd in wetten waarmee sociaal gedrag op eenvoudige wijze gestructureerd kan worden. Deze regels – bijvoorbeeld de mensenrechten van nu – worden verabsoluteert als door de natuur (voorheen: God) gegeven. Dergelijke regels zijn echter nog steeds product van de maatschappelijk-menselijke evolutie en bepaald niet eeuwig goddelijk of natuurlijk. Voor maatschappelijk verkeer zijn vaste regels onontbeerlijk, maar ze als onveranderbaar of onveranderlijk voorstellen is onjuist en gevaarlijk.
Dit is een test