11c ▪ Marx’ economische analyse: Das Kapital
“Das Kapital” vormt de kern van de marxistische economische analyse. Zowel het boek met die titel als het begrip kapitaal zelf. Het is belangrijk goed voor ogen te houden dat Marx (terecht) kapitaal ziet als een sociale relatie: tussen de bezitters en beheerders van het kapitaal, de bourgeoisie, en de “bezitters” van de arbeidskracht, het proletariaat. Economische sociale relaties worden in algemene zin door Marx aangeduid met productieverhouding(en). Ik bespreek dit verder aan de hand van het 1e deel van Das Kapital.
Das Kapital begint met een historisch overzicht van de ontwikkeling van de mensheid, gezien vanuit een economisch perspectief. De productieverhoudingen worden beschreven die aan het kapitalisme voorafgingen, zoals bijvoorbeeld het feodalisme en de eenvoudige warenproductie. Veel aandacht wordt besteed aan het ontstaan van de handel en daarmee de opkomst van het geld. Het geld maakte zichtbaar dat alle waren op een bepaalde manier aan elkaar gelijk zijn, namelijk als een vorm van (gestolde) menselijke arbeid. Geld ontstaat door een toename van ruil, waarbij het op enig moment niet meer praktisch is steeds van iedere waar te bekijken hoeveel van een andere waar daartegen geruild kan worden. Ter vereenvoudiging komt dan een “speciale waar” waarin alle andere waren kunnen worden uitgedrukt. Die speciale waar kan van alles zijn, zoals runderen, schelpen, graan, goud of zilver. Uiteindelijk blijft de waarde van individuele producten gelijk aan de (gemiddelde) hoeveelheid inspanning die het kost om die te maken inclusief een aandeel in de hoeveelheid inspanning die het kost om de vaardigheid te verwerven, de benodigde gereedschappen te vervaardigen en nog andere voorwaarden om het product te realiseren. Naarmate de handel nog verder toeneemt wordt de behoefte aan een goed en praktisch ruilmiddel dat gemakkelijk kan circuleren steeds groter en dit leidt uiteindelijk tot het ontstaan van muntgeld, waarvan de waarde met een teken gestandaardiseerd is en dat door een autoriteit gegarandeerd wordt. Het wordt dan eenvoudiger geld te verzamelen tot kapitaal. Dat kan gebruikt worden als handelskapitaal, bijvoorbeeld om de productie van een streek op te kopen en op een verder weg gelegen centrale markt te verhandelen. Maar al spoedig ook voor investeringen, bijvoorbeeld de bouw van een molen of schip of uit te lenen aan een heer, stad of staat om oorlogen mee te financieren.
Het effect van deze meer abstracte, van een teken voorziene munt, en de mogelijkheid van krediet en wissels die daar spoedig op volgen, is dat de producent van de waar steeds onzichtbaarder wordt en fysiek op een steeds grotere afstand van het gebruik (consumptie) van die waar komt te staan. Dit is het door Marx beschreven waren-fetisjisme: het lijkt alsof de waar een “gegeven” zonder productieve inspanning is: hij ligt zomaar in de winkel en er hangt een prijskaartje aan. Er schijnen tegenwoordig een flink aantal mensen te zijn die niet weten dat melk van een koe komt.
Uit het handelskapitalisme ontwikkelde zich in de 19e eeuw het industriële kapitalisme. De voorwaarde daarvoor is de beschikbaarheid van te huren arbeid. Door verbetering van de landbouwmethoden en allerlei vormen van roof van landbouwgrond ontstond een overschot aan mensen die niet anders konden doen dan naar de steden trekken in de hoop daar werk te vinden.
Kenmerkend voor dit kapitalisme is dat de arbeidskracht zelf koopwaar wordt die gekocht kan worden: de loonarbeid; en die kan worden aangewend om een product te leveren dat de koper van die arbeidskracht zich wenst: de meerwaarde. Dat is de waarde van de productie die de loonarbeid levert bovenop de productie die nodig is voor zijn eigen voortbestaan en vernieuwing, door Marx de reproductie van de arbeidskracht genoemd. De waarde van een enkel product is dan de totale hoeveelheid arbeid die noodzakelijk is voor de productie. Inclusief de winning van grondstoffen, transport, de productie van de voor de productie noodzakelijke machines, gereedschappen en gebouwen en zo voort. Dit inzicht staat bekend als de arbeidswaardeleer. Het is de kern van de marxistische economische wetenschap. Het is een inzicht dat geldt voor de totale kapitalistische (wereld)economie en onder andere om die reden kan de waarde van een willekeurig product moeilijk bepaald worden. Die (arbeids)waarde, hoewel uiteindelijk uit te drukken in geld, is iets anders dan de prijs die gerealiseerd wordt. Op de lange termijn kunnen producten niet boven of onder hun waarde verkocht worden. De prijs zal rond de waarde fluctueren. Om diezelfde reden is ook meerwaarde niet een-op-een te relateren aan de winst van een bepaald bedrijf of zelfs aan die van een bepaalde sector. Alles wat daarover gezegd kan worden is dat op (zeer) lange termijn het winstpercentage in alle sectoren naar het gemiddelde zou moeten convergeren omdat bij investering in principe steeds naar het hoogste rendement gezocht wordt.
Het feit dat er aan de geproduceerde goederen behoefte is, is niet het hoofddoel van de kapitalistische productie, maar slechts een noodzakelijke voorwaarde ervoor. Het hoofddoel is het maken van winst; het produceren van zaken waar mensen wat aan hebben is een noodzakelijke bijzaak. Het geld en de arbeidskracht worden in dit systeem de ultieme fetisj: waren met de meest magische eigenschap, namelijk dat zij zichzelf kunnen vermeerderen. De relatie tussen de werker en zijn product (aandeel in de productie) wordt steeds kleiner en daarmee abstracter. Zoals geïllustreerd in de films Metropolis (Lang), Modern Times (Chaplin) en Koyaanisqatsi (Reggio/Glass).
Het gaat er om met zo min mogelijk middelen, en dat wil uiteindelijk zeggen met zo min mogelijk of zo goedkoop mogelijke menselijke arbeid, zoveel mogelijk winst te maken. In de eerste fase wordt dit doel bereikt door de arbeid zo goedkoop mogelijk te maken, onder andere door zoveel mogelijk werkuren voor eenzelfde loon te verkrijgen en nog steeds is dit een belangrijk mechanisme, bijvoorbeeld door verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar landen met lage lonen.
Al snel komt er echter een veel belangrijker mechanisme in het spel en dat is het verhogen van de productiviteit door een betere organisatie (arbeidsdeling) en door het verbeteren van de arbeidsmethoden en productiemiddelen zelf (mechanisatie, automatisering). Hierdoor kan met steeds minder arbeid eenzelfde hoeveelheid producten gemaakt worden. Voor de voorlopers in dit spel leidt dit aanvankelijk tot aantrekkelijke extra winsten, omdat zij hun spullen kunnen verkopen voor dezelfde prijs als het bedrijf dat ze op de oude manier maakt. Al spoedig vervalt echter dit voordeel, hetzij doordat de oude bedrijven er mee stoppen of doordat zij zich de nieuwe methoden ook eigen maken. Het komt er uiteindelijk op neer dat de waarde van de goederen daalt (want met minder arbeid te produceren) en daarmee komt de winstgevendheid onder druk. Dit verschijnsel heet de tendentiële daling van de winstvoet op de lange termijn. Een theorie waar het laatste woord nog niet over gezegd is.
Een gevolg van het gebruik van steeds meer en complexere machines en van de toegenomen arbeidsdeling is dat de vervreemding, het fetisj karakter van de waar, groter wordt. Een enkel product bevat de nagenoeg onmeetbare delen van de arbeid van duizenden mensen. Als terzijde moet hier worden opgemerkt dat Marx de kapitalistische productiewijze voortgezet ziet in een eventuele communistische maatschappij. In die zin wordt deze vervreemding niet opgeheven.
De overheersing van de kapitalist over de arbeider bestaat er uit dat de arbeider niet in de gelegenheid moet komen zich meester te maken van de productiemiddelen en zich de meerwaarde zelf toe te eigenen en bovendien dat er een voldoende reserveleger van arbeiders is, zodat de kapitalist niet afhankelijk is van de eisen van de arbeider maar die kan inruilen voor een ander.
Sie wissen das nicht, aber sie tun es
Een zeer belangrijke vraag is hoe het mogelijk is dat deze uitbuiting (die, als gezegd, in de tijd van Marx krasse vormen had) aan het zicht wordt onttrokken. Dat wil zeggen, dat de arbeider er zich niet van bewust is. Daartoe wordt het begrip “ideologie” geïntroduceerd. Het moet verklaren hoe het komt dat een meerderheid – het proletariaat – zich zonder systematische gewelddadige onderdrukking laat uitbuiten door een minderheid – de kapitalisten.
Zoals eerder uiteengezet is ideologie het stelsel van ideeën, vooral normen, waarmee de mensen hun dagelijks leven beleven. Vanuit economisch gezichtspunt is het belangrijkste element van de ideologie dat, omdat de arbeid als waar wordt verhandeld, haar oorsprong, de reproductie, en daarmee haar werkelijke waarde verduisterd wordt. Samengevat in de beroemde zin uit Das Kapital “Sie wissen das nicht, aber sie tun es.” Het gaat (wederom) om het zogenaamde fetisjkarakter van de waar, en dan in het bijzonder om de waar arbeidskracht. Het liberaal humanistische individualisme, waarbij de mens volledig op zichzelf wordt teruggeworpen, en zich als schijnbaar autonoom atoom door de maatschappelijke ruimte beweegt, vormt de kern van de heersende ideologie. De gedachte van Marx en vele volgende generaties van marxisten is dat door Das Kapital deze ideeënwereld ontmaskerd wordt.
Helaas kunnen deze economische analyses niet als zodanig de plaats innemen van de ideeën waarmee mensen hun leven beleven; van hun normen en waarden; ze vormen zelf geen (positieve) ideologie waarmee het dagelijks leven geleefd kan worden. Het zijn inzichten die bijdragen aan (en voorwaarde zijn voor) het ontstaan van een andere ideologie. Een van de grotere fouten in veel op het marxisme gebaseerde stromingen is de idee dat door het kritiseren van het economisch systeem de ideologie “verdwijnt” en de mensen in de Waarheid gaan leven. Zoals in hoofdstuk 3, De Mens uiteengezet is dat niet mogelijk. De huidige ideologie dient vervangen te worden door een andere, betere ideologie met een hoger waarheidsgehalte. Meer is niet mogelijk.
Kapitalisten leven in de grond van de zaak in dezelfde ideologie als de rest. Hoewel de ontwikkeling van de ideologie niet bewust wordt gestuurd, is zij wel ondergeschikt aan de belangen van de heersende (dominante) klasse. Een voorbeeld van verhulling: degene die zijn arbeid geeft (de arbeider) wordt de werknemer genoemd, degene die de (vruchten van) die arbeid neemt heet de werkgever.
Ondanks de globale juistheid van de hier uiteengezette kern van de economische theorie kleven er vele losse einden en problemen aan. Iets dat steeds duidelijker wordt is dat de ondernemer (kapitalist) door zijn organisatie van de productie zelf bijdraagt aan de waarde van het geproduceerde. Die organisatie, het ontwikkelen van grotere productiviteit, het uitvinden van nieuwe of het verbeteren van bestaande producten, is op zichzelf genomen een productieve activiteit, schept waarde. In die zin valt een deel van de geproduceerde meerwaarde terecht toe aan de kapitalist. Deze toedeling kan niet gezien worden als de toedeling van waarde aan de factor arbeid, alsof de kapitalist op dat moment zichzelf in dienst neemt. De kapitalist heeft zich, ook volgens Marx, al ontwikkeld tot manager, waarbij de bezitters van de aandelen feitelijk rentenier zijn en geen ondernemer. Het hogere management moet als kapitalist gezien worden, ook al is het formeel in loondienst. Een extra probleem waar nog geen goed antwoord op is gevonden, is dat bij grotere ondernemingen de functie van het verbeteren van de productiviteit en van producten zelf in loonarbeid wordt uitgevoerd door eigen onderzoeks- en ontwikkelingsafdelingen of wordt uitbesteed aan aparte bedrijven.
In het wereldbeeld van Das Kapital is het belangrijk dat een en ander niet statisch maar dynamisch, dialectisch is. In elk stelsel zijn tegenstellingen aanwezig die de stabiliteit van het stelsel op kortere of langere termijn bedreigen. In het kapitalisme is dat in de eerste plaats de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal ofwel die tussen proletariaat en bourgeoisie. Een tweede, ook zeer belangrijke tegenstelling is die tussen de ontwikkeling van de productiekrachten (automatisering) en de productieverhoudingen (loonarbeid, productie voor de markt). Die verhoudingen worden steeds ongeschikter om de productiekrachten en de ontwikkeling daarvan te sturen.
Reacties
11c ▪ Marx’ economische analyse: Das Kapital — Geen reacties
HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>