03 ▪ De Mens
Het traditionele en moderne humanisme
Humanisme is een vreemde aanduiding. Eigenlijk nietszeggend: mens‑zijn, of, iets uitgebreider, het geloof in het mens‑zijn. Iedereen is toch een mens? En je hoeft toch niet te geloven in wat zo overduidelijk het geval is. Dat levert toch niets op? We kunnen het mensendier onderscheiden van andere dieren, maar is dat voldoende voor een geloof? Er is dan nog niets gezegd over verschillende soorten mens‑zijn. De sociale en talige leefwijze van de mens kent fundamenteel uiteenlopende vormen en er kan daarom van één soort mens-zijn geen sprake zijn. Deïsten, zij die in god geloven, zijn ook mensen, en zouden langs die weg ook humanisten zijn. Humanisme gaat pas wat betekenen als we kijken hoe het uitgewerkt is als levensovertuiging.
De kern van het naoorlogse humanisme, maar ook van het humanisme in de 19e eeuw, is de zelfstandig denkende en zich ontwikkelende mens, die zijn eigen verantwoordelijkheden kiest.
Sartre heeft dit uitgangspunt het duidelijkst geformuleerd in extentialisme est un humanisme. Voor hem is de essentie dat de mens zelf zijn leven inricht en er zelf verantwoordelijkheid voor neemt. En, heel belangrijk, dat er geen voorgeschreven of absolute morele waarden zijn, maar dat het individu geacht wordt die zelf te overdenken. Daarbij legt Sartre dat individu de verplichting op dat deze “namens de gehele mensheid” moet denken en besluiten. Dat is een zware opgave die een individu niet tot een goed einde kan brengen. Sartre onderschrijft het “ik denk dus ik ben” van Descartes als grondslag voor het bestaan van het individu, dat daarmee beschikt over een absolute vrije wil en verantwoordelijkheid.
We zien dit terug in de door het congres van The International Humanist and Ethical Union (IHEU) in juli 2002 vastgestelde nieuwe versie van ‘The Amsterdam Declaration’ die overigens niet op de website van het Humanistisch Verbond te vinden is.
Het humanisme is ethisch. Het bekrachtigt de waarde, waardigheid en autonomie van het individu en het recht van ieder menselijk wezen op de grootst mogelijke vrijheid zolang dat verenigbaar is met de rechten van anderen. Humanisten hebben de taak zorg te dragen voor de gehele mensheid, inclusief toekomstige generaties. Humanisten zijn van mening dat moraliteit een wezenlijk onderdeel van de menselijke natuur is. Dat is gebaseerd op begrip voor en betrokkenheid bij anderen. Deze moraliteit behoeft geen externe bevestiging of buiten de mens gelegen fundament.
Dat de moraliteit aangetroffen wordt in “de menselijke natuur” heeft als eigenaardig effect dat die niet overgedragen of aangeleerd kan worden, want dat zou externe bevestiging inhouden. Aan de andere kant, als deze zaken via onze, d.w.z. de in ieder mens aanwezige genen worden overgedragen, zou het “gij zult niet doden” door eenieder in alle omstandigheden onderschreven worden. De enige overgebleven methode blijft dan het zelf op “natuurlijke wijze” bedenken van de eigen waarden. Daarbij draagt deze verklaring het individu de zorg voor de hele mensheid op. Precies zoals Sartre.
Dit is in overeenstemming met het liberale wereldbeeld dat uitgaat van het in vrijheid rationeel handelende individu. Die individuen worden dan geacht tezamen een maatschappij te vormen door het aangaan van het “contract social”, een begrip dat in zijn moderne vorm teruggaat op Hobbes, Locke en Rousseau. De idee is dat “men” (het volwassen, zelfstandig denkende individu) vrijheden “ruilt” voor de zekerheden van een ordening van de maatschappij.
Inmiddels heeft het humanisme zich verder ontwikkeld tot een meer expliciete politieke ideologie. Het beginsel van de existentiële autonomie is verwaterd doordat er steeds meer richtlijnen bij zijn gekomen over welke (morele) uitgangspunten “gewenst” zijn. Wat men aantreft op http://www.humanistischverbond.nl/ben-ik-humanist kan gemakkelijk worden teruggevonden in de programma’s van het politieke midden.
In de 19e en begin 20e eeuw viel humanisme meer samen met vrijdenken, met een nadruk op het zelf onderzoeken en zoeken naar waarheid en het expliciet verwerpen van de (onwetenschappelijke) godsdienst. Het was een speurtocht naar normen die geen godsgeloof als fundament nodig hadden. Daarbij werd het zelfstandige, in totale vrijheid opererende individu als uitgangspunt genomen. Het moderne humanisme is daar steeds verder van af komen te staan en heeft zich daarbij opengesteld voor (gematigd) gelovigen. Peter Derkx op http://www.humanistischecanon.nl/modern:
Levensbeschouwingen zijn geen onzin maar ze kunnen niet wetenschappelijk bewezen of weerlegd worden. Uiteraard is het verstandig als mensen in hun levensbeschouwing rekening houden met de resultaten van de wetenschappen, maar levensbeschouwingen gaan in hun uitspraken altijd verder dan wetenschappelijk verantwoord is. Wetenschap, hoe hoog ook geschat door humanisten, kan meestal niet de antwoorden leveren op existentiële vragen, laat staan onfeilbare antwoorden.
Een levensbeschouwing is een zingevingskader dat mensen helpt zin aan hun leven te geven in de wereld en de omstandigheden waarin ze zich bevinden. Die wereld en omstandigheden veranderen voortdurend. Mensen passen zich volgens de humanistische filosoof John Dewey in hun werkelijkheidsinterpretatie en hun normen, waarden en idealen aan aan de omgeving (zingeving). Ook passen ze hun natuurlijke en sociale omgeving aan aan hun verwachtingen, behoeften, wensen en idealen (humanisering). Het gaat er in een levensbeschouwing om een goed verhaal te vinden waarin zingeving en humanisering beide tot hun recht komen.
Uit de laatste regel blijkt dat de autonomie van het individu (dat moet zoeken en vinden) in het centrum blijft staan, zoals ook is terug te vinden in de eerder genoemde “Verklaring van Amsterdam” uit 2002. Deze uitspraak is een duidelijk signaal dat men niet alleen verantwoording schuldig is aan zichzelf over het voldoen aan normen en waarden, maar ook de vrijheid heeft die zelf te kiezen. Dit leidt vaak tot een “dat maak ik zelf wel uit” houding.
Als er al een centrale regel is waar humanisten zich minimaal aan onderwerpen dan is dat de eerder genoemde Kantiaanse categorische imperatief: men moet alleen handelen volgens die maxime – een door het individu tot stand gebrachte interne norm – waarvan men tegelijkertijd kan willen dat ze een algemene wet wordt. Deze komt min of meer overeen met de gouden regel: dat men anderen moet behandelen zoals men zelf behandeld wenst te worden. Dit is echter geen morele regel maar een criterium waaraan een morele regel moet voldoen. Deze methode stuit op het onoverkomelijke probleem dat waarden die individu A op deze wijze heeft uitgekozen alleen kunnen werken als de ander, individu B “toevallig” diezelfde waarde heeft gekozen. Een ander bezwaar is dat dit selectiecriterium de weg opent naar het omgekeerde: als ik zo behandeld word kan ik anderen ook zo behandelen.
Een goed voorbeeld van dit uit de hand lopen is de beschrijving van het “zelf verkozen” morele stelsel van de zakenbankiers zoals die door Joris Luyendijk wordt beschreven in zijn “Dit kan niet waar zijn” (2015). De bankiers kunnen voor hun positie in het bedrijf nergens op rekenen buiten het kwantitatieve resultaat dat ze halen en voelen zich daarom gerechtigd en genoodzaakt om hun klanten ook rücksichtslos te behandelen. Een stelsel dat hij zelf overigens amoreel noemt, waarschijnlijk omdat het niet overeenstemt met de nadere invulling die het humanisme zich heeft opgelegd. Uit dit voorbeeld wordt ook duidelijk dat het incorporeren van waarden te maken heeft met macht. De ondergeschikte heeft, op straffe van het verlies van zijn baan, geen andere keus dan zijn klant zo te behandelen.
Verder lezen? Bestel Sociaal Humanisme
Reacties
03 ▪ De Mens — Geen reacties
HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>