04 ▪ De Sociale Humanist
Het sociale humanisme
Het sociale humanisme staat diametraal tegenover het liberale humanisme. Het eindresultaat lijkt min of meer hetzelfde: unieke individuen, die over hun situatie kunnen nadenken en een vrije wil hebben om daarover besluiten te nemen. En die daarmee voor hun daden verantwoordelijk zijn. Maar de weg hier naartoe begint niet bij dat individu, maar bij de gemeenschap.
Uitgangspunt van het sociale humanisme is dat individuen worden geproduceerd door de maatschappij. Een kolossale zeer complexe en bijzondere machine. Meer wetenschappelijk uitgedrukt: een samenstel van functionele maatschappelijke systemen; van meerdere in functioneel opzicht en in tijd en ruimte gescheiden opererende systemen. De wereld is geen homogeen cultureel systeem en bijgevolg kunnen en zullen de geproduceerde individuen fundamenteel verschillen.
Vanaf de geboorte worden mensendieren op alle mogelijke manieren gedisciplineerd: in een talige omgeving opgenomen en van normen en waarden voorzien. Men komt als onbeschreven blad ter wereld en je opvoeders, meestal je ouders en later je leraren, beschrijven dat blad. Overigens zijn die onbeschreven bladen niet keurige identieke velletjes, maar verschilt de kwaliteit nogal. Ook in mentale capaciteiten. Helaas is die kwaliteit niet willekeurig verdeeld, maar bestaat er een duidelijke relatie met de kwaliteit van de ouders. Een eerste belangrijke oorzaak van ongelijkheid.
De genetisch minder bedeelden worden door hun meestal zelf weer minder bedeelde ouders opgevoed. Een zichzelf door de generaties versterkend proces. Dit is een tweede reden waarom mensen fundamenteel verschillen.
Een derde reden wordt gevormd door de historisch gegroeide culturele en economische verschillen. Precies de reden waarom jijzelf nooit als potentiële vluchteling in Syrië geboren had kunnen worden. Op zijn hoogst als kind van de daar voor zijn werk toevallig aanwezige Europeaan met zijn gezin.
We zullen dit als harde werkelijkheid moeten accepteren. Want wat is er aan te doen? Je zou de zuigeling al in een vroeg stadium in een genormeerde collectiviteit kunnen laten opgroeien. Dat lost het genetische probleem niet op maar wel de andere problemen. De resultaten van dergelijke experimenten zijn niet erg gunstig en op wereldschaal is een (cultureel) genormeerde collectiviteit totaal ondenkbaar. Verder zal een dergelijke maatregel ten koste gaan van de ontwikkeling van de bovengemiddelden. Zo’n ingreep staat haaks op de vrijheden van het volwassen individu om kinderen voort te brengen en in de eigen cultuur op te voeden. Voor het nog verder gaande ontmoedigen of zelfs verbieden van de voortplanting van de genetisch minder bedeelden is slechts in uitzonderlijke situaties enig draagvlak.
Geprobeerd zou kunnen worden in een later stadium de zaak meer gelijk te trekken. Steeds meer wordt echter duidelijk dat patronen die in de vroege jeugd zijn ingesleten bijna niet meer te veranderen zijn. En dan nog alleen tegen zeer hoge kosten.
Al met al zal men de wens tot gelijkwaardigheid in deze vorm naar een zeer verre, misschien wel onbereikbare toekomst moeten verbannen. Een toekomst die hoogstens als richtingaanwijzer ons handelen zou kunnen beïnvloeden. Het hanteren van deze uitgangspunten in het hier en nu kan alleen maar tot grote problemen leiden. Natuurlijk mogen toevallig boven verwachting geslaagde exemplaren aan hun lot (cultuur, opvoeding) ontstijgen op de sociale ladder. Maar dat vanuit een verheffingsgedachte ook minder capabelen een universitaire opleiding met een diploma moeten kunnen afsluiten is een zeer schadelijke gedachte, zoals we zo langzamerhand wel kunnen vaststellen.
De mens is dus in de eerste plaats het resultaat van zijn opvoeding die op zijn beurt weer afhankelijk is van de opvoeding en hoedanigheid van haar opvoeders. Die weer afhankelijk zijn van hun historie enzovoort. Op deze wijze wordt hij opgenomen in de heersende cultuur. Hij ontwikkelt zich gedurende zijn leven verder door de rollen die hij in diverse maatschappelijke gebieden speelt. Als geliefde, huismoeder, programmeur, schilder, voetballer, hooligan, bankier, gelovige. Dat er sprake zou zijn van een onveranderlijke kern is maar in uiterst beperkte zin waar. Het gaat daarbij om emotionele kwaliteiten zoals opvliegendheid of kalmte, om intelligentie, muzikaliteit, lichamelijke behendigheid. Deze zijn voor het grootste deel aangeboren of in de zeer vroege jeugd gevormd en daardoor moeilijk, maar niet geheel onmogelijk, te wijzigen. Het heeft verder weinig zin om naar deze kern te “zoeken”. Enige kennis van deze eigen kwaliteiten is handig maar over het algemeen niet levensvervullend.
Ook je levensbeschouwing en de daarbij behorende morele waarden worden je in de eerste plaats via de opvoeding aangereikt vanuit de historie. Het lijkt erop dat je op momenten een ander geloof kunt kiezen en de vrijheid hebt daarbij morele waarden aan te passen. Maar óf deze keuzen zijn marginaal, bijvoorbeeld als je overschakelt van het geloof in een abstracte christelijke godheid naar een “hogere spirituele kracht”, óf er zijn ingrijpende ervaringen in het werkelijke leven die je van je geloof doen vallen. Zo willen smachtende, niet zo aantrekkelijke vrouwen, die opeens bewonderd lijken te worden door een moslimman zich nog wel eens bekeren en dan behoorlijk fanatiek worden. Een ander voorbeeld is de gereformeerde gelovige die na het verlies van een kind door een aanrijding zich afvraagt “waar hij dat aan verdiend heeft” en van zijn geloof valt.
We kunnen nu begrijpen dat de moderne humanist vertwijfeld uitroept dat hij niet begrijpt hoe “een mens” islamist, of moslimterrorist, “kan worden”. Dat onbegrip komt voort uit de gedachte dat onder zo’n moslimterrorist een “vrij individu” schuil zou gaan zoals ieder mens volgens die humanist verondersteld wordt te zijn. En dat dat vrije onbepaalde individu het fundamentalisme gekozen heeft. Maar het is omgekeerd: het fundamentalisme heeft dat individu gekozen en kunnen kiezen.
Dat het zelf, vooral te zien als een bundel door een verhaal bijeen gehouden morele waarden, veranderlijk is, maar dan in de eerste plaats door inwerkingen van buitenaf en niet door introspectie, kan ook geïllustreerd worden met de vraag of je na een scheepsramp ooit bij gebrek aan voedsel je medemens zou opeten en hem daarvoor eventueel zelfs zou ombrengen. Vanuit de veilige huiskamer zal bijna iedereen zeggen dat niet te doen, terwijl dat in de praktijk wel gebeurt. Ook trauma’s van soldaten en politieagenten en de Millgram experimenten uit de jaren 50 illustreren goed de vormende werking van de omgeving en de ervaring. Het zoeken naar een absoluut, onveranderlijk zelf inclusief zin van het leven, waarheid en normen heeft weinig waarde.
De wereld verandert voortdurend; en dat lijkt een proces dat zich geheel aan het bewustzijn en handelen van de mens onttrekt en hem overkomt. Omdat de wereld groot is en de mens klein. Toen de wereld nog klein was, zeg een paar hutjes op de hei, was dat wel anders. En als we nu naar de kleine wereld van het individu kijken zien we dat dat nog steeds zo is. Als je besluit te trouwen of iets wat daar op lijkt en samen kinderen op de wereld te zetten, dan verander je je eigen wereld ingrijpend. Maar op de zeven miljard wereldbevolking van nu maakt het niets uit. Als de vijftig mensen uit de hutjes, of hun opperhoofd, opeens zouden besluiten dat er niet meer gejaagd mag worden, dat de mannen de kinderen op moeten gaan voeden en de vrouwen op het land moeten gaan werken, verandert die wereld ingrijpend. Naarmate de wereld groter wordt, meer mensen omvat, moet er meer macht verzameld worden om die te veranderen; democratisch of anderszins. Die grootte van de wereld is geen getal. Het gaat om de samenhang tussen mensen en in de eerste plaats over de manier waarop zij hun arbeid delen. Dat gebeurt op wereldschaal via de kapitalistische arbeidsmarkt. Dat kapitalistische systeem verandert zelf de hele wereld voortdurend en ingrijpend. Een tegenmacht die daar iets structureel aan zou willen veranderen dient van een enigszins gelijke orde te zijn. Dat is een moeilijke opgave, maar aangezien er genoeg signalen zijn dat het systeem zonder ingrijpende veranderingen mogelijk zal instorten (zie hoofdstuk 18, De Economie), is er niet heel veel keus en moeten er pogingen gewaagd worden. Het ontstaan (bedenken) van een nieuwe ideologie is daarvoor wel een voorwaarde maar niet voldoende. Mensen zullen zich op basis daarvan moeten organiseren en samenwerken. Daarvoor is een organisatie nodig waar voorlopig, vooruitlopend op haar ontstaan, de naam “SoLiDe Beweging” aan is gegeven. De (morele) uitgangspunten van het sociaal humanisme zijn vastgelegd in het handvest van die “SoLiDe beweging”. Daarover verder in hoofdstuk 12, En Dan? (2).
Kort samengevat: “je” bent het resultaat van de historie. En dat niet alleen in directe persoonlijke zin, maar ook als een van de miljard golftopjes van de stroom van de wereldgeschiedenis. Alleen door het veroveren van inzicht in die historie en bepaling van je eigen plaats daarin kun je werkelijke vrijheden veroveren. Vrijheden die er toe doen. Zelfs de vrijheid om bepaalde normen te verwerpen en andere aan te nemen en je daarmee bij een andere groep aan te sluiten. Nadenken is een “spreken met jezelf” en blijft daarbij een in wezen maatschappelijke bezigheid, die pas zinvol wordt als die regelmatig geconfronteerd wordt met het spreken van een ander. Dat kan een gesprek zijn, maar het omvat ook het lezen van een boek of essay, het kijken naar een toneelvoorstelling of film.
Het individu blijft aan de ene kant een uniek resultaat van die historie en aan de andere kant volledig gevangen in het netwerk van het heden. Een belangrijke conclusie zal dan ook moeten zijn dat de ruimte die dat netwerk biedt voor veruit de meesten van ons maar zeer beperkt is en dat onze enige kans om daar iets aan te veranderen de samenwerking met anderen is. Die samenwerking kan niet vrijblijvend zijn maar heeft een verplichtend karakter, waarin men, zijn uniciteit bewarend, zich ondergeschikt maakt aan het verbonden zijn. Het “cogito ergo sum” is hiervoor totaal ongeschikt. Het leidt tot solipsisme, het opgesloten zijn in jezelf. Het moet zijn: “Ik communiceer dus ik besta”.
Onderbuikgymnastiek
We komen ter wereld met de nodige driften, aandrang en reflexen, die zich verder ontwikkelen bij het volwassen worden. Deze driften manifesteren zich als fysieke gevoelens, het meest kenmerkend in de romp waar hart (liefde, verdriet, compassie) maag (liefde, afkeer, begeerte) en geslachtsorgaan (seksuele begeerte) de meest bekende zijn, naast meer totale toestanden als schrik en angst. De opvoeding, het socialisatieproces, is in de eerste plaats gericht op het leren beheersen van die driften. Dat wil niet zeggen dat die daarmee verdwijnen of ontkend kunnen worden. In situaties waarin snel beslist moet worden zal het niet eenvoudig zijn primaire reacties te vermijden. Zelfs na behoorlijke training zal dat in stressvolle, bedreigende situaties maar zelden lukken. Het gemak waarmee de gerechtelijke macht overgaat tot vervolging van geweldsdienaren die geschoten hebben zonder dat er heel duidelijke aanwijzingen zijn dat zij zich niet bedreigd hoefden te voelen, verbaast keer op keer. Maar ook zonder de noodzaak tot direct handelen is het onzinnig om gevoelens te veroordelen als “onderbuik”. Het gaat niet in de eerste plaats om die gevoelens zelf maar om hoe je handelt of zegt te willen handelen. Dat is waar de disciplinering op aangrijpt. Dit naast het aanleren van het gevoelsmatig verwerken van informatie, dat wil zeggen het op grond van informatie, bijvoorbeeld een foto, gevoelens opwekken alsof het actuele belevenissen zijn. Het komt erop neer dat je leert je onderbuik te besturen met je hersenen, ofwel je gevoel met je verstand: onderbuikgymnastiek.
Gevoelens zelf kunnen niet verboden worden. Het handelen daarnaar wel, maar daar zijn grenzen aan. Wat wel verboden kan worden is het ten onrechte opwekken van die gevoelens als die gevoelens niet voortkomen uit het zelf beleven maar ontstaan door beelden, propaganda of nieuws, kortom door maatschappelijke communicatie. Als zaken te zeer in afwijking van de waarheid gepresenteerd worden dan moet daar tegen worden opgetreden. Dat gebeurt soms ook, maar nogal selectief, met een bepaalde politieke agenda. Zie verder hoofdstuk 16, Van Meningsuiting naar Commucratie.
Deze beschouwing verklaart tot nu wel de fundamenteel andere visie op de persoon, maar geeft nog niet veel inhoud aan de morele consequenties. In dit hoofdstuk nog een paar kanttekeningen.
Dit is de kern van het sociale humanisme: dat een mens het product is van een maatschappelijke en private geschiedenis en dat alleen kennis en inzicht in die geschiedenis werkelijke vrijheden kan opleveren. De mens maakt door die geschiedenis deel uit van een bepaalde cultuur en heeft binnen die cultuur bepaalde rollen of functies en een bepaalde status.
Een belangrijk gevolg van dit inzicht voor je levenshouding is dat je niet zomaar iedere wereldburger als medemens, als mensenbroeder hoeft te aanvaarden. Het is toegestaan en zelfs gewenst je te identificeren met de cultuur die je heeft voortgebracht, hoe kritisch je daar verder ook tegenover staat. Het sociale humanisme staat niet voor het deelnemen aan een willekeurige of niet bestaande wereldomvattende cultuur, maar voor het deelnemen aan onze Westerse cultuur, samen te vatten met “de Verlichting”. Een cultuur die overigens niet exclusief voorbehouden is aan het Westen. Sociaal humanisme is niet alleen een kritiek op het humanisme maar ook een voortzetting daarvan.
Praktisch betekent dit dat het toegestaan is verschil te maken tussen mensen, om te beginnen tussen degenen die jouw cultuur delen en degenen die dat niet doen. (Zie hoofdstuk 9, Het Morele Universum). Het is toegestaan mensen als gevolg van dit onderscheid verschillend te behandelen; met andere normen te beoordelen dan die voor gelijken. Het betekent overigens niet dat je die ander willekeurig mag behandelen.
Dit is het belangrijke en fundamentele verschil met het liberale, individualistische humanisme zoals onder andere uitgedragen door het Humanistisch Verbond.
Gramsci
Tot nu zijn bronvermeldingen of verwijzingen met betrekking tot het “sociale humanisme” vermeden. De auteur heeft dit niet zelf bedacht. Rond 1930 wordt de term “absoluut humanisme” geïntroduceerd door Antonio Gramsci (1891-1937). Hier is “absoluut” vervangen door “sociaal” omdat dit beter aansluit bij het hedendaagse spraakgebruik in Nederland. Meer over Gramsci in hoofdstuk 11, De Wetenschap.
Reacties
04 ▪ De Sociale Humanist — Geen reacties
HTML tags allowed in your comment: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>